Inloggen
Winkelwagen (0)
Zoeken
NL
EN
Het Nieuwe Instituut
Menu
Sluit
Home
Ontdek een thema
Zoeken in de collectie
Over het zoekportaal
Over de collectie
Beperkingen op de raadpleegbaarheid
Website Het Nieuwe Instituut - Collectie
Research Centre
Instagram Collectie
Collectie Nieuwsbrief
Zoeken door
Alle databases
Archieven
Publicaties
Personen
Projecten
Objecten
in
Resultaten
Terug
Terug
Terug naar resultaat
Volgende
Volgende
Roodbaard, Lucas Pieters
Naam :
Roodbaard, Lucas Pieters
Naam type :
persoon, architect
Beschrijving :
Lucas Pieters Roodbaard (1782-1851) Een tuinarchitect met schildersogen drs Rita Mulder-Radetzky Voorwoord Drs Rita Mulder-Radetzky heeft op uitnodiging van de Stichting BONAS de resultaten van recent onderzoek naar Roodbaards oeuvre verwerkt. Rita Mulder-Radetzky houdt zich reeds sinds 1979 bezig met onderzoek naar de werkzaamheden van Roodbaard en sinds 1984 naar de Friese tuinarchitectuur in het algemeen. Over deze onderwerpen publiceerde zij een reeks van artikelen en boeken, waarvan Tuinen van de Friese adel uit 1992 en 'Roodbaard, Lucas Pieters (1782-1851)' (in: Jan Bos en Willem Foorthuis (red.), Drentse biografieën 4) uit 1993 met betrekking tot Roodbaard de meest recente zijn. De oeuvrelijst en bibliografie weerspiegelen dan ook de meest recente stand van zaken in het Roodbaard-onderzoek. Een beknopt essay met een biografische schets van Roodbaard, een introductie in zijn werk en een beschrijving van enkele representatieve voorbeelden daarvan completeren de voorliggende publikatie. De bemoeienis van de Stichting BONAS met Roodbaards oeuvre dateert van 1994. In dat jaar verrichte Cornelie Wiarda, in het kader van haar studie kunstgeschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam, een stage bij BONAS, tijdens welke zij onderzoek naar het oeuvre van Roodbaard deed. Als tuinarchitect was Roodbaard vaak niet als enige architect bij projecten betrokken. Daarom is hier enige informatie over de vermelding van ontwerpen en ontwerpbijdragen in de BONAS-documentatie op zijn plaats. Gaat het om een (deel)ontwerp waarbij de architect als volledig zelfstandig ontwerper optreedt, dan wordt hij of zij bij 'architect/bureau' vermeld. Gaat het om ontwerpbijdragen die niet volledig op zichzelf staan, bijvoorbeeld in het geval van veranderingen en uitbreidingen, dan staat de naam van de ontwerper onder 'bijdragen'. Zo is bij vergraving van een bestaande tuin en uitvoering van een nieuw ontwerp Roodbaard steeds als hoofdontwerper vermeld; bleven aanzienlijke delen van een tuin gehandhaafd dan zijn de door Roodbaard ontworpen veranderingen als 'bijdrage' vermeld. De redactie is zeer erkentelijk voor de vele kritische opmerkingen, suggesties en literatuurverwijzingen, die opmerkzame deskundigen bij de totstandkoming van dit boek hebben aangedragen. Redactie BONAS boekenreeks Inleiding In 1979 werd in het Fries Museum in Leeuwarden een tentoonstelling gehouden over de vrijwel onbekende tuinarchitect Lucas Pieters Roodbaard.1 Hij stond in de eerste helft van de 19de eeuw in hoog aanzien als ontwerper van tuinen van de elite van Friesland, Groningen en Drenthe. Hoewel hij later nog een enkele keer in een handboek over de Nederlandse tuinarchitectuur werd vermeld, zoals in C.L.J. Schaums' Geschiedenis van de tuinkunst (1916) en A. Bienfaits Oude Hollandse tuinen (1934), raakte zijn naam in de vergetelheid.2 Met de tentoonstelling in 1979 werd voor het eerst de aandacht op Roodbaards compositorisch talent gevestigd. Voor het publiek werd duidelijk dat Roodbaard een meester in het ontwerpen van tuinen was, waarbij hij een grote aandacht voor het driedimensionale toonde. Zijn vaardigheden in het leggen van accenten in de aanleg met behulp van tuinsieraden vielen eveneens op. Roodbaard kwam naar voren als een van de meest vernieuwende vertegenwoordigers van de romantische landschapsstijl in Nederland. De expositie leidde tot hernieuwd onderzoek naar de tuinaanleg in Noord-Nederland en naar het werk van Roodbaard. Een aantal tuinen en buitenplaatsen werd nader onderzocht en er konden verscheidene ontwerpen aan Roodbaards oeuvre worden toegevoegd, zoals de slottuin van Heringastate te Marssum en de tuin bij Nieuw Fockens in Beetsterzwaag. Ook in Drenthe zijn enkele ontwerpen van zijn hand aan het licht gekomen, met als meest recente vondst de Brink in Assen. Met de al bekende parken en begraafplaatsen vormen de privé tuinen een indrukwekkend oeuvre. Maar ondanks deze ontdekkingen kan worden aangenomen dat Roodbaards oeuvre nog steeds niet compleet is. Lucas Pieters Roodbaard werd op 20 januari 1782 te Rolde bij Assen gedoopt als zoon van Pieter Harms (Roodbaard) en Hillegien Lucas Enting. In 1813 woonde hij in Groningen waar hij met de schippersdochter Hillegien Deddes trouwde. Roodbaard gaf bij het huwelijk als beroep hovenier op. Zijn vader beoefende hetzelfde vak. Dit gegeven verklaart zijn beroepskeuze, waarover tot nu toe geen helderheid bestond.3 Hij moet zich bij zijn opleiding tot hovenier veel van zijn vaders kennis en ervaring eigen hebben gemaakt. In die tijd stoelde de vakopleiding van een hovenier hoofdzakelijk op de praktijk. Details over deze leerperiode zijn echter niet bekend. Een jaar later gaf hij een curieuze combinatie van beroepen op: hovenier en tapper (herbergier). Van 1814 tot 1823 was hij als portretschilder werkzaam. In 1813-1814 verbleef hij zelfs in Amsterdam in verband met de expositie van een pasteltekening met de titel 'Adam en Eva'. Zijn schildersoeuvre bestond behalve uit portretten uit bijbelse en zinnebeeldige voorstellingen. Veel later, in 1844, exposeerde hij pastels op een expositie in Leeuwarden.4 Over zijn opleiding tot schilder is niets bekend. Zijn pastels bevinden zich nu in particuliere collecties en in de stedelijke verzameling van Leeuwarden.5 Naast pasteltekenen schilderde en lithografeerde hij. In 1824 liet Roodbaard zich bij zijn komst naar Leeuwarden registeren als 'architect van buitenplaatsen'. Zijn eerste opdracht had hij toen al in de wacht gesleept: de aanleg van de tuin van Borniastate te Weidum, ten zuidwesten van Leeuwarden. Hij vestigde zich aan de Eewal in Leeuwarden met vrouw en zes kinderen. Het zevende kind moest nog geboren worden. Roodbaard had een succesvolle carrière in Leeuwarden. Hij kreeg veel opdrachten, zowel van het stadsbestuur als van particulieren. Hij ging steeds ruimer wonen. Zijn laatste huis aan de Nieuwestad (thans nr. 131) kocht hij voor het respectabele bedrag van f 6002,-. Als architect van 'buitens en tuinen', zoals hij zich later liet registreren, woonde hij aan een straat waar vooral adellijke families en leden van de hoge burgerij woonden. Uit deze maatschappelijke laag kwamen zijn opdrachtgevers voort. Als welgesteld burger bezat hij twee graven op de door hem in 1829-1830 ontworpen Algemene Begraafplaats in Leeuwarden. Daar is hij na zijn overlijden op 23 mei 1851 bijgezet, naast zijn op 16 maart 1847 gestorven echtgenote.6 De landschapsstijl De periode waarin Roodbaard werkte is de tijd van de romantische landschapsstijl. Deze tuinstijl ontstond als reactie op de strakke formele stijl van de barok, die als gekunsteld werd ervaren. Deze smaakverandering hing samen met de veranderde visie op het buitenleven en met de herziene kijk op de natuur. Men geloofde dat het buitenleven het lichaam en de geest in een gezonder evenwicht zou brengen dan het stadsleven. De landschapsstijl deed omstreeks 1720 zijn intrede in Engeland. De Engelsen, met hun diep gevoel voor de vrijheid van het individu, stelden zich zelf teweer tegen teveel opgelegde regels. Zij keken anders naar de natuur dan hun tijdgenoten op het continent. Terwijl in de formele tuin de natuur volgens de regels van verschillende wetenschappelijke disciplines vervolmaakt diende te worden, vormde in de landschapsstijl de natuur of de nabootsing ervan de basis voor het ontwerp. Onder invloed van natuurbeschouwingen en sociale denkbeelden van Joseph Addison en Jean Jacques Rousseau ontstonden nieuwe opvattingen over de natuur en de mens daarin. De mens moest zich aan de natuur overgeven. Ook de schilderkunst had grote invloed op deze opvattingen, met name de geïdealiseerde landschappen van schilders als Claude Lorrain en Nicolas Poussin.7 De kennis van streken in het zuiden van Europa, opgedaan tijdens de gebruikelijke 'Grand Tour' door de klassieke wereld, werd gebruikt om het ultieme verlangen te realiseren: het scheppen van een eigen Arcadië.8 In Engeland kende de landschapsstijl een vroege en een late periode. De eerste belangrijke vertegenwoordiger van de vroege fase was de schilder en tuinarchitect William Kent (1685-1748). Zijn belangrijkste schepping Stourhead uit omstreeks 1743 wordt nog steeds als een van de hoogtepunten van deze stijl gezien. Bij diens streven om een ideale natuur te scheppen speelde zijn achtergrond als schilder een grote rol. De beleving van een tuin moest de wandelaar raken, tot overpeinzingen brengen en tenslotte verheffen. De kunst van de tuinaanleg werd een belangrijke functie bij de vorming van de mens toegedacht. Hiertoe werd een grote verscheidenheid aan ontwerpmotieven toegepast, zoals vijvers met glooiende contouren en met een eiland, beken, soms zelfs watervallen, kronkelende paden en opgeworpen heuvels. Weiden en akkers werden door hakhoutbossen met slingerpaden afgewisseld. Als accenten dienden de tuinsieraden. Geliefd waren de prieeltjes in neo-classicistische en neo-gotische stijl, soms werden deze naar de exotische mode van die tijd in Chinese of Turkse stijl uitgevoerd. De aanwezigheid van zo'n tuinsieraad werd zeer waardevol geacht omdat van de wandelaar verwacht werd dat deze tijdens zijn verblijf in een dergelijk bouwwerk geheel van het hem omringende landschap doordrongen zou raken. Alle elementen van de aanleg konden hier in alle rust bestudeerd en beleefd worden. De landschapsstijl drong al spoedig op het continent door. De theoretische basis hiervoor leverde de Duitse tuinarchitect C.C.L. Hirschfeld (1742-1792). Zijn Theorie der Gartenkunst (1779-1782) werd veel geraadpleegd bij de inrichting van tuinen. Zijn aanwijzingen tot het aanbrengen van de juiste elementen om het gemoed van de wandelaar te beïnvloeden vonden navolging. Een vrolijk effect kon men bereiken met een gazon, bloemen en een tempel of prieel. Een kluizenaarshut onder dicht geboomte of de grafsteen van een dichter kon melancholie oproepen. Het uiteindelijke doel was de bezoeker een aangename wandeling te bieden met wisselende gezichten en verrassingen binnen de aanleg. Hiermee komen wij tot de essentie van de landschappelijke stijl in de tuinarchitectuur: de tuin diende ontworpen te worden met als uitgangspunt de subjectieve beleving van de wandelaar. De tuin diende daarbij als natuurlijk decor. Andere middelen, zoals ruïnes met een klassiek uiterlijk, inscripties met een diepe of speelse inhoud, waren erop gericht de beleving van de de wandelaar te stimuleren. De late periode van de landschapsstijl in Engeland wordt het best gekenmerkt door het werk van Lancelot 'Capability' Brown (1715-1763), een zeer produktief tuinarchitect met een oeuvre van meer dan tweehonderd werken. Bij hem was de natuur veel meer dan een decor. Hij gaf het landschap de hoofdrol in zijn ontwerp; de 'vrije natuur' begon bij het huis en eindigde pas aan de horizon. Het fraaiste voorbeeld hiervan is Blenheim Park bij Stowe in Engeland.9 Brown vermeed het uitbundig toepassen van tuinsieraden. Zelfs verwijzingen naar menselijk ingrijpen, zoals de aanwezigheid van vee, werden geweerd. Nieuw bij Brown is het betrekken van omringende landschap in een tuinontwerp. De blik mocht over de grote ruime weilanden dwalen naar een markant punt in de verte, vaak buiten het park zelf. Deze verschuiving van besloten naar open betekende een essentiële verschuiving in de landschapsarchitectuur. Niet het motiveren of activeren van de wandelaar vormde Browns uitgangspunt, maar het fysiek welzijn van de mens. Het landschap diende rust en evenwicht uit te stralen om dit doel te bereiken. Een andere invloedrijke tuinarchitect uit de late periode was Humphrey Repton (1752-1818). Hij vond de landschappen van Brown te agrarisch aandoen en hij wilde weer terug naar het schilderachtige. Als het meest belangrijk beschouwde hij de afwisseling van de indrukken die de wandelaar werden geboden.10 De karakteristieken van de plek zoals grondsoort en begroeiing, vormden de basis van zijn concept.11 Deze opvatting lag in het verlengde van het door Hirschfeld al geïntroduceerde begrip 'genius loci'.. Hierdoor ontstond een grote waardering voor het streekeigene, voor het regionale landschap. Repton liet in zijn ontwerpen de vrije natuur niet doordringen tot het huis, maar legde bij het huis een formeel gedeelte met bloemperken aan als een soort overgangsgebied. Zijn principes in de publicatie The art of landscape gardening hebben veel tijdgenoten geïnspireerd, onder andere die in Nederland. De landschapsstijl in Nederland. Roodbaard is een duidelijke vertegenwoordiger van de landschapsstijl in de tuinarchitectuur in Nederland. Hier werd deze stijl in de tweede helft van de achttiende eeuw geïntroduceerd. Vanaf omstreeks 1760 kan men de aanduidingen 'Engelsch bos' of 'Engelsche Plantage' in de legenda's van plattegronden of in oude archiefstukken aantreffen. Toch is de term Engelse landschapsstijl niet helemaal correct.12 In Nederland werd het beeld van het voor Engeland typerende landschap, wijds en golvend, niet zomaar gekopieerd. Bij het toepassen van de nieuwe mode in het aanleggen van tuinen werd terdege rekening gehouden met de lokale landschapsstructuur. Evenals in het buitenland leidde hier een nieuwe visie op de natuur tot de nieuwe stijl in de landschapsarchitectuur. De formele aanleg werd als ouderwets ervaren. Men noemde dergelijke tuinen in het Kabinet van Mode en smaak 'de bewijzen van geesteloozen en stijven smaak'.13 Onder andere door contacten in Engeland kwam men hier met de nieuwe ideeën in aanraking. Jacob Boreel van Beeckestein bijvoorbeeld, vanaf 1759 Nederlands ambassadeur in Engeland, onderhield veel contacten met de Engelse adel en leerde zo hun prachtige tuinen kennen.14 Ook tijdens buitenlandse reizen, die men in de achttiende eeuw steeds vaker ondernam, werd veel kennis van de aanleg van tuinen in de landschapsstijl opgedaan.Ook reisverslagen leverden ideeën op. De ervaringen werden echter op een eigen wijze verwerkt. Het Hollandse landschap moest zijn eigen karakteristieken laten gelden en moest ook de neerslag zijn van de typische Nederlandse denkwijze op het gebied van smaak en leefstijl van de opdrachtgever. Over de achtergrond hiervan worden wij geïnformeerd door Betje Wolff, Aagje Deken en Rhijnvis Feith. De landschapsstijl kent in Nederland evenals in Engeland twee perioden, de vroege landschapsstijl (1750-1800) en de late landschapsstijl (1800-1870). De eerste periode kenmerkt zich door beslotenheid en kleinschaligheid. Er werden slingerpaden toegepast, waterpartijen aangelegd en met de vrijgekomen aarde niveauverschillen gecreëerd. Soms ging men uit van de bestaande situatie, soms werden nieuwe ontwerpen gemaakt. In het begin werden kronkelende paden wel naast rechte lanen en een regelmatige structuur aangelegd. Er verschenen ook nieuwe tuinsieraden naast die uit een vroegere aanleg. De variatie aan tuinsieraden groeide. Er verschenen bouwwerken in Turkse, Chinese, neoclassicistische en neogotische stijl, soms echte, maar soms werden ze ook als een 'trompe l'oeuil' op een paneel geschilderd. Daarnaast kwamen andere sierobjecten in zwang, zoals hermitages, ruïnes, hutten, grotten en bootjes.15 In de vroege periode werd de beplanting gekenmerkt door het gebruik van bloemrijke heesters als rhododendrons, azalea's, seringen en gouden regen. Na 1800 kwamen door handel met China en Japan meer exotische plantensoorten beschikbaar. Voorbeeldboeken leverden de kennis over de plantensoorten. De bekendste uitgave, met de titel Afbeeldingen der fraaiste, meest uitheemse boomen en heesters, werd in 1802 door J.C. Krauss gepubliceerd. Voorbeelden van deze vroege landschapsstijl zijn de buitenplaatsen Beeckestein, Biljoen, Elswout en Welgelegen. Als de bekendste ontwerpers van deze periode gelden J.G. Michael, J.D. Zocher sr. en P.W. Schonck. Enkele van de genoemde buitens zijn overigens in de late periode van de landschapsstijl heringericht. De tweede periode, bekend als de late landschapsstijl, draagt het stempel van de opkomst van de burgercultuur. De overheid kreeg steeds meer aandacht voor het welzijn van de burger. Op de oude vestingwerken, zoals in Rotterdam en Leeuwarden, werden stedelijke wandelingen aangelegd. Het verbod op begraven binnen de bebouwde kom resulteerde in de aanleg van nieuwe begraafplaatsen in onder andere Groningen, Leeuwarden en Haarlem. De buitenplaatsen van de adel werden steeds meer als wandelplaats voor de burgers opengesteld. Het karakter van de tuinen veranderde van besloten naar open.16 Grote open weiden en vijvers brachten een nieuwe, grotere schaal in het tuinontwerp. Er werden vergezichten gecreëerd over de grote open gebieden heen, naar markante punten buiten het park zelf. In de open weilanden werden solitairen en boomgroepen geplant, terwijl het geheel door een coulisse van bomen of door wandelingen werd omgeven. Door de invoer van snelgroeiende boomsoorten nam de variëteit toe. Ook was er een groeiende interesse voor experimenten in de bosbouw te bespeuren. Kenmerkend voor de aanleg waren verder kunstmatige niveauverschillen, stromende beken, soms watervallen en dierenweiden. Als tuinsieraden werden tuinkoepels populair, nog steeds in neoclassicistische of neogotische stijl, en oranjerieën en dierenhutjes in Zwitserse stijl in zwang.17 In de oranjerieën werden exotische planten gekweekt en in de winterperiode bewaard. Vanwege hun bloemen bleven rododendrons en azalea's zeer geliefd in de tuinen. Tezamen met andere heesters en bloemen als seringen, hibiscus en rozen vormden ze een welkom kleuraccent in de aanleg. Ter verhoging van het pittoreske van de tuinen werden groenblijvende schilderachtige bomen, vooral coniferen, in alle kleurschakeringen geplant. Als solitairen werden vaak de rode beuk of rode es, de linde en de ceder toegepast. Om van de geplante soorten een goed beeld te krijgen moet men de kwekerscatalogi uit deze periode van de firma's Zocher en comp., H. en D. van Lunteren en J. Copijn raadplegen. De bekendste voorbeelden van de late landschapsstijl zijn Zypendael, Sonsbeek, Singraven, Oldenaller en Nieuw Amelisweerd. Onder de belangrijkste ontwerpers rekent men J.D. Zocher sr., C.E.A. Petzold, H. en S.A. van Lunteren. Ook Roodbaard hoort in deze rij thuis. Roodbaards compositorisch talent Roodbaard was de belangrijkste en meest bekende tuinarchitect in Noord-Nederland. Buiten de drie noordelijke provincies is tot heden geen werk van hem gevonden. Zijn opleiding tot hovenier had, zoals in die tijd gebruikelijk was, in de praktijk plaats. Belangrijk waren de contacten met de opdrachtgevers die voor de ontwerper een stimulans vormden. Voor de theoretische kennis was men aangewezen op bijvoorbeeld Chr. C.L. Hirschfelds (1742-1792) Theorie der Gartenkunst (1779) en J.C. Krauss' (1759-1826) Verzameling van bomen en heesters ter versiering van Engelsche bosschen en tuinen (1802). Verreweg het meest gelezen voorbeeldboek in Nederland was echter het Magazijn der Tuinsieraden van G. van Laar (1802). Naast dit naslagwerk bestonden nog tijdschriften zoals de Algemene Kunst en Letterbode en het Vaderlandsch Magazijn van Wetenschap, Kunst en Smaak. Het werk van Krauss gaf informatie over de heesters en bomen om een zo gevarieerd mogelijke beplanting zelfs naar het seizoen, te verkrijgen. Het boek van Van Laar, een tegenhanger van Krauss' uitgave, geeft allerhande voorbeelden voor het ontwerpen van tuinen, tuinsieraden (tuingebouwen) en tuinversieringen. Zijn voorbeelden waren niet altijd origineel, soms ontleende hij ideëen aan Engelse en Duitse uitgaven. Hij voorzag met deze publikatie in een grote behoefte bij de opdrachtgevers en bij tuinarchitecten. In de bibliotheken van de eigenaren van buitenplaatsen in Friesland kan men Van Laars boek dan ook wel eens aantreffen. Het is niet ondenkbaar dat Roodbaard het zelf ook bezat. In ieder geval haalde hij inspiratie uit Van Laars uitgave voor een van zijn parkontwerpen, dat van Vreewijk in Drachten. Ook nam hij een van de voorbeelden van een open tuinprieel van Van Laar over. Voorts valt de overeenkomst van Roodbaards kettingbruggetjes met de afgebeelde exemplaren in het Magazijn op. Ander tuinmeubilair van Lucas Pieters is meer een 'citaat' dan een echte kopie naar het voorbeeld. Dit wijst op de creativiteit die hij als kunstenaar zeker bezat. Roodbaard paste een stijl toe die in de Nederlandse tuinarchitectuur als uniek en eigenzinnig kan worden beschouwd. Zijn tuinen zijn meestal omzoomd door boomsingels waardoor zij naar binnen gericht zijn. Toch zijn er enkele ontwerpen waarbij hij met deze gewoonte brak en een relatie schiep met het omliggende landschap. Daarbij koos hij een boom, een weiland of een bouwwerk in het landschap dat het einde van een vergezicht markeerde.18 Voorbeelden hiervan zijn de Prinsentuin en Lyndenstein. De toepassing van singels had in het Noorden al een lange traditie vanwege de beschermende functie in het vlakke door wind beheerste landschap. Roodbaard had veel gevoel voor compositie en vormen, waarmee hij de verschillende onderdelen van een tuin vaak op verassende wijze met elkaar verbond. Dat blijkt onder andere uit zijn vormgeving van de Prinsentuin in Leeuwarden en Staniastate in Oenkerk.19 Hij voorzag zijn tuinen van een ingewikkeld en sterk slingerend plan, dat aan zijn meer uitgewerkte tekeningen een zeker bravoure verlenen. Tussen de paden lagen perken met uiteenlopende vormen, rond, ovaal, niervormig of met een variant daarop. Deze kronkelden vaak over zichtlijnen, wat extra levendigheid aan een plan gaf. Binnen één aanleg creëerde hij vaak meerdere zichtlijnen. Vanuit het huis liepen de vista's naar markante punten in het plan en vanaf verhogingen werden uitzichten geschapen naar een vijver, een solitair of een tuinsieraad. Om de vista's tot hun recht te laten komen creëerde hij vaak heuvels met de grond die bij het graven van de vijver vrijgekomen was. Op zo'n heuvel plaatste hij vaak een tuinsieraad in de vorm van een koepel of bank. Helaas zijn dit soort objecten inmiddels vaak verdwenen. Heuvels vormen niet de enige niveauverschillen die Roodbaard in zijn tuinen toepaste. Hij liet het terrein graag glooien, waarbij hoogteverschillen tot anderhalve meter ontstonden. Hij past deze niveauverschillen vooral aan de vijveroevers toe, om fraaie weerkaatsingen en spiegelingen op het watervlak te bereiken. Alles samenvattend kan men concluderen dat Roodbaard de golvende lijn niet alleen horizontaal toepaste, maar ook in het drie-dimensionale.20 In het vlakke landschap van de noordelijke provincies geeft de accidentatie van het terrein in Roodbaards tuinen een opvallend accent. Roodbaard besteedde bijzondere aandacht aan de detaillering van zijn tuinen. Hij plaatste op belangrijke punten graag tuinsieraden en tuinversieringen, als herkenningspunten maar ook puur om het oog te behagen. Vaak maakte hij een fraaie compositie van heesters met een prieel, of verborg hij een hermitage tussen bomen. Dit leverde schilderachtige beelden op. Voorbeelden hiervoor zien we in de parken van Vijversburg in Rijperkerk en Fogelsanghstate in Veenklooster. Een bijzonder element vormen vaak de bruggen.21 Een door Roodbaard vaak toegepast type vormde de drie-armige brug met rustieke takken of een ijzeren ketting, een originele vondst bij het verbinden van meer dan twee punten. Onder meer bij Vijversburg en Staniastate zijn deze oeververbindingen te vinden. Een van zijn meest ingenieuze vondsten is het onderbrengen van ijskelders in de gemetselde pijlers van een brug op het landgoed Oranjestein. Een dergelijk functioneel denken bewijst Roodbaards veelzijdigheid.22 Bij de beplanting valt het op hoe grondig het terrein door de tuinarchitect voor de aanleg werd voorbereid. De verbetering van de grond door middel van bemesting speelde hierbij een belangrijke rol. De kwekerij Fa. Wybren Krijns uit Joure leverde Roodbaard gedurende diens gehele carrière vele bomen, heesters en bloemen, welke met de bijbehorende mest en aarde vaak met schuiten op het werk werden afgeleverd. Een andere grote leverancier van beplanting in Friesland was de firma O.T. Bosgra uit Bergum. Ook kwam het voor dat Roodbaard speciale gewassen uit Kennemerland of uit de omgeving van Bennekom naar het Noorden liet brengen. Lijsten van de door hem toegepaste gewassen bij de aanleg van Heringastate in Marssum zijn onlangs gevonden en gepubliceerd.23 Op basis van een analyse van Roodbaards ontwerpen kan worden vastgesteld dat hij in ieder geval een van de meest inventieve representanten van de landschapsstijl in Nederland kan worden genoemd. De kwaliteit van de tekeningen is echter wisselend. De schetsjes zijn vaak vluchtig en niet van bijzondere kwaliteit. Ze zijn in Oostindische inkt uitgevoerd en soms gewassen. De meer uitgewerkte tekeningen die voor presentatie waren bedoeld zijn fraai, maar zij kunnen niet vergeleken worden met de kwalitatief veel betere presentatietekeningen van bijvoorbeeld J.D. Zocher junior. De laatste zijn soms getekend met potlood en anders in inkt uitgevoerd. Zij zijn vaak ingekleurd met waterverf. Op beide soorten tekeningen komen soms bijschriften voor, die in gebrekkig Nederlands zijn geschreven. Hieruit kan worden afgeleid dat Roodbaard geen geleerd man was, maar een man van de praktijk die in staat was om de natuur volgens zijn verbeelding te herscheppen. Onstuitbare werklust Roodbaards eerste ontwerp was de tuin van de niet meer bestaande Borniastate in Weidum.24 Zijn grote doorbraak had plaats in 1820 met de opdracht van de stad Leeuwarden voor de herinrichting van de Prinsentuin. Vervolgens sleepte Roodbaard lange tijd bijna alle belangrijke projecten van die stad in de wacht. De ontmanteling van Leeuwarden had plaats in de periode 1820-1845, toen hij er zijn meest actieve jaren beleefde. Hij legde parken aan op de bolwerken en op de plaats van de afgebroken oude stadspoorten. Na het in 1827 uitgevaardigde verbod op het begraven binnen de kerk kreeg hij ook de opdracht voor de nieuwe Algemene Begraafplaats in Leeuwarden. In dit ontwerp combineerde hij de functies van een begraafplaats met die van een wandelpark. De idee was afkomstig van Hirschfeld, die stelde dat begraafplaatsen 'tot de melancholieke soort tuinen moesten worden gerekend'.25 De perken van de dodenakkers werden ingebed in een slingerend padenplan. Tijdens een wandeling kan de bezoeker door het aanschouwen van de grafstenen stilstaan bij de gedachte aan de dood. Naast deze openbare parken legde hij ook kleine stadstuinen voor particulieren aan. Zijn belangrijkste opdrachten waren echter de tuinen en parken die hij voor de elite overal in de provincie aanlegde. Dankzij Roodbaards onstuitbare werklust werd Friesland een groot aantal tuinen in de landschapsstijl rijker. Ten oosten van Leeuwarden is nog steeds een concentratie van zijn scheppingen aan te treffen: Staniastate in Oenkerk, De Klinze in Oudkerk en Vijversburg in Rijperkerk. Kollumerland bezit eveneens twee parken van de tuinarchitect, Fogelsanghstate en de notaristuin in Kollum.26 In Beetsterzwaag werden ook verschillende werken van Roodbaard gerealiseerd, waarvan er enkele nog bestaan, zoals de overtuin van Lyndenstein en de aanleg van Harinxmastate. In Oranjewoud bij Heerenveen ontwierp Roodbaard de tuin van huize Oranjestein en een dubbele aanleg bij de buitens Ontwijk en Brouwershave. De rest van zijn scheppingen is verspreid in de provincie. Twee hiervan, Roptastate bij Wijnaldum en Epemastate te IJsbrechtum zijn onlangs gerestaureerd. Ook in de overige noordelijke provincies ontwierp hij een aantal tuinen, zoals bij Paterswolde en in Assen in Drenthe, waar hij oorspronkelijk vandaan kwam.27 In Groningen legde hij tuinen bij enkele van de borgen aan zoals bij de Fraylemaborg te Slochteren, bij Nienoord te Leek en bij Ekenstein te Tjamsweer bij Appingedam. Voor een compleet overzicht zie het oeuvre-overzicht in dit boek. Van de meest karakteristieke ontwerpen van Roodbaard volgt hier een nadere beschrijving. In deze uitgevoerde ontwerpen is zijn ontwerpwijze nog steeds zichtbaar. De Prinsentuin en de herinrichting van de bolwerken van Leeuwarden De geschiedenis van de Prinsentuin beslaat drie en een halve eeuw. In 1648 kreeg Willem Frederik, stadhouder van Friesland, de beschikking over het terrein van de Doeledwinger, een bastion dat een onderdeel vormde van de noordelijke vestingwallen van Leeuwarden, om hier een lusttuin in te richten. Zijn nazaten pasten de aanleg in de achttiende eeuw naar de mode van de formele of barokstijl aan. De stadhouderlijke hovenier, Johann Hermann Knoop zorgde voor de realisering van de plannen. In 1794 werd de tuin in de 'Engelse stijl' vergraven naar een ontwerp van de hofarchitect Ph.W. Schonck.28 In 1819 verzocht het stadsbestuur van Leeuwarden koning Willem I om de Prinsentuin terug te schenken aan de stad. Hij deed dit onder de voorwaarde 'dat de gezegde tuin bij voortduring in stand gehouden worde ... tot wandelplaats voor de ingezetenen bestemd ...' Om dit te bereiken waren aanpassingen wenselijk. De toegang tot het park moest worden geregeld en de tuin diende te worden aangepast aan het toegenomen aantal bezoekers. Het laatste hield in dat het terrein werd heringericht naar de heersende mode van de landschapsstijl. Op de prijsvraag van het stadsbestuur reageerden twee gegadigden: de firma M. de Vries en Zoon uit Weesp en L.P. Roodbaard uit Groningen.29 Roodbaards ontwerp viel in de smaak en werd in grote lijnen gerealiseerd. De ingekleurde presentatietekening toont als centraal motief een vijverpartij met golvende contouren en over de lange uitloper een brug, met rondom de vijver een slingerend padenplan dat ronde en niervormige perken met bomen en heestergroepen insluit. Het was een oplossing die typisch voor Roodbaard is. Zijn ontwerp liet de oude vorm van het bolwerk intact. Na de voltooiing van dit plan werd met de verdere ontmanteling van de vestingwallen begonnen. Deze oude bastions, in Friesland dwingers genoemd, hadden inmiddels hun functie verloren. Leeuwarden bestemde ze tot een zogenaamde stadswandeling, zoals ook Haarlem en Utrecht dat deden. In 1842 werd de Prinsentuin in westelijke richting uitgebreid waarbij een verbinding met de Oldehoofsterdwinger ontstond. De aanleg is verder westwaarts doorgetrokken, terwijl de Verlaatsdwinger in de stadswandeling werd opgenomen. De buitenkanten van de vestingwallen werden ook 'geromantiseerd', d.w.z. van hun hoekige vormen ontdaan en van een golvende lijn voorzien.30 Vanaf de hoog opgeworpen wallen had men een fraai uitzicht naar de gracht en naar buiten evenals vanuit de koepel die op een heuvel was gepland. Op zijn ontwerptekening uit 1842 geeft Roodbaard de bundel vistalijnen als 'kattesnorren' aan. Opvallend is verder de kleinschalige tuininrichting en de grote diversiteit in de vormgeving van de perken. Zijn laatste project betrof de Arendstuin in 1845, aangelegd op de gedempte stadsgracht tussen de Hoekster- en Wissesdwinger.31 In dezelfde periode vond de sloop van de stadspoorten plaats, die obstakels voor het toegenomen verkeer vormden. Op deze locaties legde Roodbaard ook plantsoenen aan. Met deze werkzaamheden heeft Roodbaard een belangrijke bijdrage geleverd aan het gezicht van de stad aan de noord- en westzijde. Zijn scheppingen vormen nog steeds een oase van groen voor de inwoners van Leeuwarden. Staniastate in Oenkerk Van de opdrachten die Roodbaard voor particulieren heeft verzorgd, vormt Staniastate om meerdere redenen een van de belangrijkste. De werkwijze van de tuinarchitect kan bij dit project het beste worden gevolgd, omdat de verschillende fasen van het ontstaan met behulp van de bewaard gebleven ontwerptekeningen kunnen worden gereconstrueerd. Tevens kan de gerealiseerde aanleg zelf worden bestudeerd omdat deze in grote trekken de tand des tijds heeft doorstaan. De buitenplaats Staniastate ligt in het dorp Oenkerk ten noordoosten van Leeuwarden. In 1821 kreeg Roodbaard opdracht van de latere burgemeester van Leeuwarden, J.H. van Boelens, voor de herinrichting van de voor- en achtertuin in landschapsstijl.32 Later werden deze twee met elkaar verbonden. Hiervoor vervaardigde hij twee tekeningen. Op Staniastate trof Roodbaard een formele tuin van de hovenier J.H. Knoop aan. Bij het vergraven van deze tuin handhaafde hij de oude as en zette hij deze vervolgens om in een vistalijn, waarlangs de blik van de wandelaar over de ingang naar een weiland in de verte wordt geleid.33 Hij koos voor een vijver met enkele uitlopers als centraal motief. In één van de vijverarmen, bij de ingang, kwam een eiland, dat met behulp van de uitgegraven aarde uit de vijver werd opgeworpen. Hierop plaatste hij een prieeltje, waar vandaan de bezoeker een prachtig uitzicht op het huis had en deze zijn blik over de gehele aanleg kon laten dwalen, zelfs tot over de weilanden buiten het terrein. Het fraaie en spannende lijnenspel van de zwierige oeverlijn van de waterpartij en van het kronkelende padenpatroon er omheen kwam vanaf het eiland bijzonder fraai tot zijn recht. Men kon een wandeling rondom de vijver maken, maar ook een lange wandeling door de rest van de aanleg, waar het terrein steeds meer glooide en de begroeiing dichter werd.34 Op bepaalde punten gaf Roodbaard solitaire bomen als treurwilgen en sparren aan. De ontwerptekening van de voortuin is in kleur, maar minder gedetailleerd uitgevoerd dan die voor de achtertuin. De laatste bevat een niervormige vijverpartij ten zuidoosten van het huis. De contour van de vijver is grillig, zodat aan de zuidkant een landtong en verderop een schiereiland ontstaat. Deze zijn flink glooiend; hiervoor is de uit de vijver uitgegraven grond gebruikt. Met de rest van de voor de vijver uitgegraven grond werden eilanden gecreëerd die van de oever lijken losgeslagen te zijn; in werkelijkheid zijn ze bewust zo aangelegd. Om de vijver slingeren weer paden en de wandeling kan worden voortgezet langs de golvende uitloper en om de schapenkamp. Het pad zwiert soms door een dichte beplanting naar een sikkelvormige waterpartij. Op de landtong verrees een theekoepel met de veelzeggende naam 'Oorlog en Vrede', van de koepel lopen vistalijnen naar enkele markante punten.35 Ook lopen er rechte uitzichtlijnen door het midden van de tekening, vanuit het huis naar de ovale vijver achteraan in het park. De ontwerpen van voor- en achtertuin houden abrupt op bij de rechthoekige gracht om het huis. In deze eerste ontwerpfase was dit gedeelte nog niet in Roodbaards landschappelijke concept opgenomen. Het verbinden van de twee tuingedeelten had pas in een tweede fase plaats. Dat gebeurde omstreeks 1833 onder toezicht van de toenmalige eigenaar T.M.T. Looxma, een zeer rijke koopman uit Leeuwarden. Roodbaard vervaardigde een nieuwe tekening, waarop hij zelf vermeldde dat het hier om het definitieve ontwerp ging. Op deze tekening zijn enkele wijzigingen doorgevoerd zoals een versmalling van de uitloop van de vijver bij het huis, om deze met de vijverarm in de achtertuin te kunnen verbinden. De rechthoekige gracht om het huis werd in een zwierige sloot vergraven zodat een ingenieuze lus ontstond. Een andere wijziging realiseerde hij bij de ingang van de voortuin, waar hij de veelarmige vijver met de sloot om het terrein verbond. Op deze plaats plande de tuinarchitect een drie-armige brug. Dergelijke tuinsieraden paste hij graag toe. Voor het huis legde hij een rond gazon met kleine bloemperkjes aan. De voortuin werd in de tweede fase aan de zuidzijde met een strook uitgebreid. In de achtertuin vormde de belangrijkste wijziging het afsluiten van de oostelijke arm van de vijver, zodat deze niet meer om de schapenkamp kronkelde. De schapenkamp verdween zelf ook. De oever van de vijver werd van een subtiele welving voorzien. Aan de westkant ontstond zo een lange inham die door een heuvel werd omgeven. Zo schiep hij een prachtig beschut plekje met een fraai overzicht over de vijver, een zeer romantisch concept. In het noordoostelijk deel van het park werd een nieuwe vijver gegraven met een ringdijk er omheen. De bestaande waterpartij bij de boerderij werd gewijzigd en op de oever verrees een grot van slak, een uniek tuinsieraad, dat zich mooi in het water spiegelt. De overige bouwwerken in de tuin, de twee prieeltjes, zijn helaas verdwenen. Deze op enkele wijzigingen na goed bewaarde aanleg van Roodbaard wordt met veel zorg onderhouden en is open voor het publiek. Oranjestein in Oranjewoud In Oranjewoud realiseerde Roodbaard verschillende tuinontwerpen bij buitenplaatsen.36 Daar ligt misschien het indrukwekkendste ontwerp van zijn oeuvre, het park van Oranjestein. In dit ontwerp kan men alle elementen van de landschappelijke aanleg nog steeds in een overrompelende combinatie aantreffen. De structuur van het park, de begroeiing, de prieeltjes en de tuinsieraden leveren een romantisch beeld op in de stijl van de schilderijen van Poussin en Lorrain. Hier ziet men dat de schilder Roodbaard aan het werk is geweest. De afwisseling van open en dichte ruimten maakt de wandeling langs de slingerpaden tot een belevenis met telkens weer een verrassing en een ander uitzicht. De stoffage met boomgroepen in soorten die steeds fraaie kleurschakeringen te zien geven, doet ons beseffen hoe belangrijk dit motief in de landschappelijke aanleg van Roodbaard is. De uitgestrekte aanleg werd in meerdere fasen uitgevoerd. In 1822 kreeg de tuinarchitect van de Leeuwarder rechter A. Heringa Cats opdracht voor de inrichting van het terrein.37 Het meest westelijke gedeelte achter het huis is open gehouden en bezit een structuur van kleine perken met heesters en bloemen, waartussen slingerpaden liggen. Deze kleinschalige indeling wordt in zuidelijke richting door grotere perken afgewisseld.38 Hier ligt een niervormige vijver waarover een kettingbrug is geslagen. De paden slingeren om en langs de waterpartij. In dit deel van de tuin zijn enkele tuinobjecten te vinden, een zogenaamde stenen tafel en twee tuinkoepels. Eén van de prieeltjes is door Roodbaard ongewijzigd overgenomen uit het voorbeeldenboek van Van Laar, Magazijn van tuinsieraden.39 Achter in de tuin ligt de zogenaamde grotvijver, die haar naam aan de vlakbij gelegen diep uitgegraven en met stobben geflankeerde paden ontleent. Vanaf 1842 voerde Roodbaard enige veranderingen in de aanleg uit en vervolgens realiseerde hij een uitbreiding van het park. In het nieuwe deel werd een glooiende hertenkamp aangelegd die door een sloot met vijverarm is omsloten. Vanaf verschillende plaatsen opent zich een mooi uitzicht op dit open terrein. Een mooie vondst van Roodbaard is het plaatsen van een gemetselde brug waarin een ijskelder is geplaatst.40 Logistiek gezien is de oplossing ook ingenieus. Er is een doorgang onder de brug op het niveau van het weiland en over de brug voert een wandeling welke is opgenomen in de slingerpadenstructuur. Het ontwerp van Roodbaard is in 1872 opnieuw uitgebreid waarbij met het bestaande concept rekening is gehouden. De jongste aanleg bevat weer een vijver, geflankeerd door een heuvel met een prieel in alpenstijl. De oorspronkelijke Roodbaard-aanleg beslaat tweederde van het huidige terrein. Behalve de al genoemde karakteristieke structuur in de landschapsstijl en de grotendeels originele beplanting zijn de aanwezige tuinobjekten en tuinversieringen van een bijzondere waarde. Het park is uitzonderlijk goed bewaard gebleven dankzij het feit dat de eigenaren consequent voor het behoud van de aanleg kozen. Het park van Oranjestein toont tot op de huidige dag op een overtuigende wijze de landschappelijke aanleg die Roodbaard in de negentiende eeuw voor ogen stond. Slot Lucas Pieters Roodbaard is de bekendste tuinarchitect van het Noorden van Nederland in de eerste helft van de negentiende eeuw. Van 1819 tot zijn overlijden in 1851 toonde hij een indrukwekkende werklust, die aan de bekendste landschapsarchitect aller tijden, Capability Brown, doet denken. De zevenenvijftig ontwerpen voor tuinen, welke thans aan Roodbaard worden toegeschreven, vormen een respectabel aantal, al haalt het niet bij de tweehonderd van Brown. Roodbaard toonde zich een zeer inventief ontwerper, die van iedere aanleg iets karakteristieks en intrigerends kon maken. Bij het overzien van zijn oeuvre valt op dat Roodbaard met steeds dezelfde middelen een oneindige variatie in de aanleg van de tuinen kon bereiken. Dar Roodbaard al vroeg gedurende zijn carriere ophield met het schilderen van portretten, zal te maken hebben gehad met de beperkte kwaliteit van de stijve portretten. Als architect van buitengoederen is hij echter wel geslaagd. Hij wist een grote kring van opdrachtgevers voor zijn werk te interesseren. De Friese elite bleef hem tot zijn dood opdrachten verstrekken. Het is jammer dat het niet bekend is of hij contacten met andere vakgenoten heeft gehad, zoals de familie Zocher. De enige hovenier met wie hij een enkele keer in Friesland samenwerkte, was L. Vlaskamp. Ook van zijn privéleven weten wij weinig. Wat las hij voor boeken behalve Het Magazijn van Tuinsieraden van Gijsbert van Laar? En: hoe zag hij eruit? Er is van Roodbaard geen portret bewaard. Wat er wel is bewaard, is een reeks van ontwerptekeningen en een aantal tuinen, aan de hand waarvan de negentiende-eeuwse landschapsstijl in de tuinkunst kan worden bestudeerd. Toch is de lijst van ontwerpen vermoedelijk nog niet volledig. Nader onderzoek naar de levensstijl van de elite in het Noorden en naar de tuinarchitectuur in deze regio zal zeker nog werken van Roodbaard aan het licht brengen. Noten 1. Lucas Pieters Roodbaard, architect van buitengoederen. Leeuwarden, 1979. 2. Bienfait, Anna G., Oude Hollandsche tuinen [2 delen]. Den Haag, 1943. 3. Mulder-Radetzky, Rita, Tuinen van de Friese adel. Bij het voorbereiden van deze publicatie is de familieachtergrond van de tuinarchitect nader uitgezocht waarbij het beroep van de vader voor het eerst duidelijk werd. 4. Van deze expositie met de titel "Friesche Nijverheid en kunst" is bekend dat Roodbaard 2 tekeningen heeft geëxposeerd. Ook zijn dochter Johanna was onder de deelnemers met een schilderij dat een bloemstuk voorstelde. 5. Een collega-kunsthistoricus, Ida Stamhuis, werkzaam bij het Groninger Museum wees mij op het bestaan van tot nu toe onbekende portretten van het echtpaar Steen in particulier bezit. Deze zijn opgenomen in de oeuvrelijst van dit boek. 6. Over het leven van Roodbaard in Leeuwarden zie verder: Tuinen van de Friese adel. 7. E. de Jong, Het Engels landschapspark als loutering voor de ingewijde wandelaar, in: Kunstschrift 4 (1988). 8. Susan Lasdun, The English Park. Royal, Private and Public. Londen, 1991, 67. 9. Dorothy Stroud, Capability Brown. Londen, 1984. 10. Jane Brown, The Art and Architecture of English gardens. Londen, 1989. 11. D. Watkin, The English vision. The Pictoresque in Architecture, Landscape and Garden design. Londen, 1982. 12. Tromp, H.M.J., Historische buitenplaatsen in particulier bezit. Utrecht, 1991. 13. Kabinet van Mode en smaak. 1793, deel I, 193 e.v. en 305 e.v. 14. Oldenburger-Ebbers, C.S., Gids voor de Nederlandse Tuin- en Landschapsarchitectuur. Deel Noord. Rotterdam, 1995. 15. Meulenkamp, W., Langs historische parken en tuinen. Routes in Nederland en België. Utrecht, 1994, 19. 16. Oldenburger-Ebbers, C.S., De ontwikkeling van de tuinarchitectuur in Nederland door de eeuwen heen, in: Groen 43 (1987), nr. 7/8, 11-17. 17. De voorbeelden voor veel van deze tuinobjecten waren te vinden in G. van Laars Magazijn der Tuinsieraden. 18. Tuinen van de Friese adel. Zie noot 3. 19. Mulder-Radetzky, R.L.P., Staniastate te Oenkerk. Leeuwarden, 1988. 20. Kuiper, Yme en Rita Mulder-Radetzky, Voornaam wonen in en rond Leeuwarden. Leeuwarden, 1997. 21. Mulder-Radetzky, R.L.P., Twee eeuwen tuinaanleg in Friesland, in: Yme Kuiper, Rita Mulder-Radetzky e.a., Mensen van macht en aanzien. Frieslands elite in de 18de en 19de eeuw. Heerenveen, 1987, 31-51. 22. Mulder-Radetzky, R.L.P. en B.H. de Vries, Geschiedenis van Oranjewoud. Alphen aan den Rijn, 1989; 1996 (4e druk). 23. Mulder-Radetzky, R.L.P., De tuinen van Heringastate en het Poptagasthuis te Marssum. Leeuwarden, 1996. 24. Mulder-Radetzky, Rita en Barteld de Vries, Weidum, dorp van staten. Geschiedenis van de bezittingen van de familie Buma. Alphen aan den Rijn, 1994. 25. Tuinen van de Friese adel. 26. Mulder-Radetzky, R.L.P. en B.H. de Vries, Fogelsanghstate. Middelpunt van het bosrijke Veenklooster. Leeuwarden, 1986 en Tuinen van de Friese adel. 27. Oldenburger-Ebbers, C.S., "De geschiedenis van tuinen, parken en buitenplaatsen in Drenthe", in: Ons Waardeel, 91/6 (1991), 197-215 en Mulder-Radetzky, R.L.P., Roodbaard, Lucas Pieters (1782-1851), in: Jan Bos en Willem Foorthuis (red.), Drentse biografieën, 4. Groningen, 1993, 91-95. 28. Geschiedenis van Oranjewoud, 44. 29. Zie voor de beide ontwerptekeningen en alles betreffende de besluitvorming ten aanzien van de herinrichting van de Prinsentuin de raadsbesluiten, aanwezig in het Gemeentearchief Leeuwarden. 30. Mulder-Radetzky, R.L.P. en G.P. Karstkarel, De Prinsentuin. Leeuwarden, 1985. 31. Tuinen van de Friese adel. 32. Voornaam wonen in en rond Leeuwarden. Zie noot 20. 33. Mulder-Radetzky, R.L.P., Staniastate te Oenkerk. Leeuwarden, 1988. 34. Van de werkwijze van Roodbaard bij het park van Staniastate werd vaker studie gemaakt. Van Leeuwen deed dit in Groen 43 (1987), nr. 7/8 en ik zelf in 1988 (Staniastate te Oenkerk). 35. Wielinga, R.J., Tuinhuizen in Friesland. Leeuwarden, 1983, 28. Het prieeltje is afgebeeld op een situatiekaart van G.J. Schelfsma uit 1843, aanwezig in de Topografische Atlas van het Fries Museum te Leeuwarden. 36. Geschiedenis van Oranjewoud. 37. Lucas Pieters Roodbaard, architect van buitengoederen. Leeuwarden, 1979. 38. Mehrtens, U.M., Oranjestein te Oranjewoud. Zeist, 1986. 39. Mehrtens, U.M., Lucas Pieters Roodbaard en Gijsbert van Laar, architecten van landschappen in miniatuur, in: Antiek, 21 (maart 1987), 435-440. 40. Geschiedenis van Oranjewoud.
Geboren :
Rolde, 1782-01-20
Overleden :
Leeuwarden, 1851-05-23
Nationaliteit :
Nederlands
Beroep/Werkveld :
architecten
Geslacht :
man
Verwant project :
Lucas Pieters
Gebruikte literatuur :
BONAS uitgave 1999
Fullscreen
Verstuur
sluiten
Gerelateerde items
Archieven
Objecten
Publicaties
Personen
Projecten
×