Inloggen
Winkelwagen (0)
Zoeken
NL
EN
Het Nieuwe Instituut
Menu
Sluit
Home
Ontdek een thema
Zoeken in de collectie
Over het zoekportaal
Over de collectie
Beperkingen op de raadpleegbaarheid
Website Het Nieuwe Instituut - Collectie
Coronamaatregelen Study Centre
Instagram Collectie
Collectie Nieuwsbrief
Zoeken door
Alle databases
Archieven
Publicaties
Personen
Projecten
Objecten
in
Resultaten
Terug
Terug
Terug naar resultaat
Volgende
Volgende
Vrijman, Johannes Antonius Willebrordus
Naam :
Vrijman, Johannes Antonius Willebrordus
Naam type :
persoon, architect
Naamsvarianten :
Johannes Antonius Willebrordus Vrijman
Beschrijving :
J.A.W. Vrijman (1865-1954), de onzichtbare Rijksbouwmeester Johannes Antonius Willibrordus Vrijman werd op 20 februari 1865 te Den Haag geboren (voor dit overzicht is gebruikt gemaakt van de aangehaalde pagina's uit de volgende bronnen: O. Macel, I. Schutten en J. Wegner, J., Architectuur-archief Technische Universiteit Delft, Delft 1994, C.J. van der Peet (red.), Twee eeuwen architectuur van de Rijksgebouwendienst en zijn voorlopers, Rotterdam 1995, G.S. van Holthe tot Echten, 'De Rijksbouwkundige Jacobus van Lokhorst en zijn bureau 1878-1906', Bulletin KNOB 85 (1986), pp. 193-209, A.W. Reinink, J.A. Schuur (red.), Bouwen voor Utrechts universiteit. Architectuur en stedebouw binnen de stad, Utrecht 1985). Hij genoot zijn opleiding en eerste werkzaamheden binnen de particuliere architectuur- en kunstwerkplaatsen van de firma Cuypers & Stoltzenberg, waar hij onder meer toezichter was bij de bouw van het R.K. Krankzinnigengesticht te Venray. Op aanbeveling van P.J.H. Cuypers, trad Vrijman in 1888 in dienst bij het Haagse bouwbureau van Jacobus van Lokhorst, die toen tien jaar Rijksbouwkundige voor de Gebouwen van Onderwijs enz. bij het ministerie van Binnenlandse Zaken was. In 1896 werd Vrijman benoemd tot hoofdopzichter van het bureau. Gezien de tanende gezondheid van Van Lokhorst, is het aannemelijk dat Vrijman als hoofdopzichter in grote mate verantwoordelijk is geweest voor de uitvoering en wellicht ook het ontwerp van de rijksgebouwen vanaf ongeveer 1900. Enkele voorbeelden van samenwerking zijn het Rijksmuseum van Natuurlijke Historie te Leiden (1899-1910), het Rijksherbarium (1906-1914), eveneens te Leiden, en het Gymnasium Haganum in Den Haag (1905-1907). Na Van Lokhorsts dood in 1906 diende het bouwbureau gereorganiseerd te worden. Er kwamen twee vacatures. De vraag rees of deze vervuld zouden moeten gaan worden door academisch opgeleide ingenieurs van de Polytechnische School in Delft, of door praktisch gevormde bouwmeesters. Uiteindelijk werd toch de voorkeur gegeven aan in de praktijk bij Van Lokhorst gevormde architecten, overeenkomstig het advies van Victor de Stuers. Vrijman en M.A. van Wadenoijen (1850-) werden per 21 juni 1906 tot Rijksbouwkundigen benoemd. Van Wadenoijen, die als adjunct-rijksbouwkundige al vanaf 1896 de tweede man op het bouwbureau was geweest, kreeg tot taak voor de onderhoudswerken te zorgen. Vrijman werd ingeschakeld voor de nieuwe werken. Van Wadenoijen werd tengevolge van ziekte echter al op 1 januari 1907 eervol ontslagen, waardoor Vrijman als enige de leiding over het bureau kreeg. In 1907 stelde hij voor de hoofdopzichter van de universiteitsgebouwen in Utrecht D. Kruyf te benoemen voor de onderhoudswerken. Voor Adjunct nieuwe werken adviseerde hij te recruteren uit de bouwkundige ingenieurs, zodat er een academische inbreng zou zijn binnen het bouwbureau. Maar dit voorstel vond geen doorgang. Vrijman was daarom betrokken bij alle nieuwe of in voorbereiding zijnde rijksgebouwen bedoeld voor onderwijs, natuurwetenschappelijk en medisch onderzoek, archieven, academische ziekenhuizen en provinciale regeringsinstellingen te Groningen, Leiden, Utrecht en Delft. In tegenstelling tot de kenmerkende bouwtrant van Jacobus van Lokhorst, ging Vrijmans stilistische voorkeur niet uit naar het Oudhollands of de neogotiek maar naar een vrije classicistische vormentaal ontleend aan Nederlandse, Duitse en Engelse voorbeelden. Van een ideologische of polemische lading, zoals bij de rijksgebouwen van de jaren 1880 en het geval was, bleek geen sprake meer. Een opmerkelijke uitzondering is de hoofdgevel van het Museum van Natuurlijke Historie te Leiden, waar Vrijman min of meer gedwongen was Van Lokhorst ontwerp in gotische trant af te bouwen. De gehanteerde vormen laten echter een andersoortige gotiek zien dan we van Van Lokhorst gewend zijn: op de entreepartij zijn de gotische arkeltorens, bogen en de fialen zonder samenhang aangebracht, deze vormen geen logisch en overtuigend constructie, zoals bij Van Lokhorst wel gebeurde. Een integrerend ontwerper was Vrijman dan ook niet. Zijn gebouwen worden gekenmerkt door een duidelijke, functionele indeling en technische degelijkheid, die de meeste gebruikers tevreden stemden. Als Vrijman al uitgesproken architectuuropvattingen had, dan waren deze toch eerder ontleend aan de klassieke dan aan de gotische traditie. Interieurs werden over het algemeen met nauwgezette zorgvuldigheid en bij enkele representatieve gebouwen uitbundig afgewerkt, zoals de universiteitbibliotheken in Leiden en Delft laten zien. Wat betreft de gevelopzet en aankleding citeerde hij voor de veelal symmetrische gevels, losse elementen uit de Noordelijke renaissance als rol- en bandwerk en topgevels met voluten. In enkele gevallen is er in het geheel geen sprake van decoratie. Een van de bezwaren die Vrijman vaak hoorde was dat zijn vroege werken zo sterk op elkaar leken. Deze kritiek liet zich vooral gelden bij het nieuwe Academiegebouw in Groningen, een ontwerp uit 1906. De maniëristische vormgeving, de symmetrische gevelopzet en de ronde toren had Vrijman immers ook gebruikt bij het Haagse Gymnasium Haganum uit 1905 en zou hij ook weer voor het Provinciehuis te Groningen (1915) gebruiken. In de beleving van de direct betrokkenen, deed een dergelijke standaardisatie afbreuk aan de unieke status van deze instituten.Tot het midden van de jaren 1910 ontwierp Vrijman nog vrij veel zelf, hoofdzakelijk in neorenaissancistische trant. Daarna deden ook anders stijlelementen, onder meer ontleend aan het Hollands classicisme, hun intrede. Een van de moeilijkheden die zich voordoet bij het toeschrijven van werken aan Vrijman, is in welke mate deze door hem of door een van zijn medewerkers ontworpen zijn. Net als de chefs bij de andere rijksbouwbureaus, werd Vrijman steeds meer in beslag genomen door de organisatie van zijn Haagse hoofdbureau en zijn districtsafdelingen. Kenmerkend voor deze 'onzichtbare' positie van Vrijman is een opmerking van de Utrechtse professor N. Schoorl bij de opening van het Farmaceutisch Laboratorium in 1915: 'De Rijksbouwmeester? Maar die is er nooit geweest en heeft het laboratorium nooit gezien ...' (Reinink 1985, p. 102 en 103). Veel van de opdrachten liet hij deels of geheel over aan zijn assistenten, die wat betreft omvang en aard sterk verschillend bouwden. Vrijmans belangrijkste medewerkers waren zijn adjuncten A. Loran (1866-), Herman H.A. van Eijkelen en H.A. van Heeswijk, en de architecten J.H. Hermelink, G. van Drecht (1879-1963), Willem K.H. Helwig (1892-1949) en G. Westerhout (1893-1976). Daarnaast waren er nog de verschillende districtbouwkundigen, zoals P.J.M. van Oerle die verantwoordelijk was voor de Rijksuniversiteitsgebouwen te Leiden. Vrijman liet zijn medewerkers een grote ontwerpvrijheid, waardoor het mogelijk was dat het bureau ontwerpen in Hollands maniëristische stijl als in Amsterdamse Schoolstijl afleverde. In bijbehorende oeuvreoverzicht zijn alleen die ontwerpen opgenomen die op basis van achiefbronnen of op stilistische gronden met zekerheid aan Vrijman toegeschreven kunnen worden. Ontwerpen uitgevoerd door medewerkers van het bureau op naam van Vrijman, zijn niet verwerkt. Tot 1918 bleef het bouwbureau van Vrijman ressorteren onder het ministerie van Binnenlandse Zaken, daarna werd het bureau verplaatst naar het nieuwe ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen. De kritiek op Vrijmans conservatieve architectuur-opvattingen werd geleidelijk aan heftiger. Zo had de senaat van de Groningse universiteit de toekenning van een eredoctoraat aan Vrijman voor het kort daarvoor voltooide academiegebouw geweigerd vanwege de conservatieve architectuur van het nieuwe complex, en lukte het Delftse bouwkundestudenten Vrijman in 1919 weg te stemmen als ontwerper van hun nieuwe afdelingsgebouw. Ook het moeizame verloop van het nieuwe Academische Ziekenhuis in Leiden, begonnen in 1914 en gestremd door de Eerste Wereldoorlog, werd Vrijman aangerekend. In 1919 werd daarom besloten tot de oprichting van een bouwraad, die alle nieuwbouwplannen moest beoordelen voordat er tot uitvoering werd overgegaan (Van der Peet 1995, pp. 357 en 371). In 1921 werd Vrijman tot Rijksbouwmeester benoemd. In de periode tussen 1922 en 1924 werd het rijksbouwen onder leiding van J.C.E. baron Van Lynden ingrijpend gereorganiseerd (Van der Peet 1995, pp. 349-377). Aanleidingen hiertoe waren onder meer de reeds lang bestaande onvrede over het gebrek aan architectonische kwaliteit van nieuwe rijksgebouwen, de torenhoge uitgaven en de ondoorzichtige structuur van de veertien verschillende bouwbureaus. Van Lyndens drastische bezuinigingen leidden tot de oprichting van één centraal bouwbureau, de nog steeds bestaande Rijksgebouwendienst, een totale kostenbesparing van tachtig procent tot aan zijn vertrek in 1937 en - in minder positieve zin - tot een bouwproduktie in de jaren twintig die in architectonisch opzicht weinig belangwekkend was. Van Lynden, die Vrijman al lang kende, achtte hem de best geschikte figuur voor de functie van directeur van het nieuw op te richten bedrijf. In een notitie aan de minister over de bezetting van de posten schreef hij: 'J.A. Vrijman, Rijksbouwmeester voor de Onderwijsgebouwen, oud 57 jaar, R.K., is geen bouwkundig ingenieur (B.I.) doch in de praktijk gevormd. Buitengewoon bekwaam eerlijk hoogstaand mensch, zeer ijverig, met onmiskenbaar organisatorisch talent. Heeft zich ten volle aan de zijde der ernstige bezuinigers geplaatst. Heeft thans den omvangrijksten en belangrijksten taak'. Hoe nauwgezet Van Lynden zijn reorganisatieplannen ook had voorbereid, hij kon niet voorkomen dat favoriet Vrijman in 1923 verdacht werd van fraude (Van der Peet 1995, p. 375). Vrijman werd met ingang van 23 juli van dat jaar geschorst en de dag daarop gearresteerd op verdenking van valsheid in geschrifte en zelfs in voorlopige hechtenis genomen. Vrijman was verstrikt geraakt in een financieel-administratief web dat hij zelf had gesponnen. Hij had geld uitgegeven dat niet op de begroting stond, waardoor hij gedwongen was tegen een woekerrente illegaal geld te lenen bij aannemers en gefingeerde declaraties op hun naam op te stellen voor werken die wel op de begroting stonden. Dit alles had hij gedaan ten behoeve van een geregelde voortgang van het werk, nooit om zichzelf te verrijken. Op zoek naar eerherstel, werd er in 1928 een onderzoek ingesteld dat uitmondde in de betaling aan Vrijman van een schadevergoeding van zestigduizend gulden. In 1934 beloofde de regering de voormalige Rijksbouwmeester bovendien een 'belangrijk bouwwerk' op te dragen, waarbij de keuze viel op de nieuwbouw van het postkantoor te Vlaardingen. Deze opdracht was Vrijman echter te min en in 1937 besloot hij na enig geharrewar de strijdbijl te begraven. Aldus kwam er reeds in 1923 een einde aan de carrière van Vrijman. Voor zover bekend is er na zijn arrestatie op bouwkundig gebied niets meer van hem vernomen.
Geboren :
Den Haag, 1865-02-20
Overleden :
Den Haag, 1954
Nationaliteit :
Nederlands
Beroep/Werkveld :
architecten
Periode :
1883-02-20
Geslacht :
man
Verwant project :
Johannes Antonius Willebrordus
Associatie :
Hemert, Aloysius Adrianus van
Gebruikte literatuur :
Rijksbouwmeesters - 22837 / Historie van Groningen - 32447 / Werken in zink - 36140B / Archief TU Delft - 22805 / Rijksuniversiteit Groningen - 11334M
Fullscreen
Verstuur
sluiten
Gerelateerde items
Archieven
Objecten
Publicaties
Personen
Projecten
×